Om meer inzicht in het zitten te krijgen is het nuttig om meer te weten over de functie van de betrokken gewrichten, spieren en botten. Wat is een normale zithouding en hoe werkt de zwaartekracht in op het zittende lichaam?
Anatomie
Figuur 1 helpt ons om meer inzicht te krijgen in de botten en gewrichten die betrokken zijn bij het zitten. We zullen ook de medische benamingen (afkomstig uit het latijn) gebruiken omdat deze in de praktijk ook veel gebruikt worden.
Het bekken (os pelvis) bestaat uit 4 botten: Het heiligbeen (os sacrum), staartbeen (os coccyx) en een linker- en een rechterheup (os ilium). In figuur 1 zie je de twee bekkenhelften met aan de onderzijde twee zitknobbels. Wanneer je met beide billen op een harde ondergrond zit, dan steun je op deze twee zitknobbels (ook wel zitbenen/-botten of tubers (ischii) genoemd). De huid onder deze twee uitstekende botpunten is gevoelig voor decubitus (doorzitplek). Om die reden zijn rolstoelzitkussens zo gemaakt dat er een uitsparing met zacht materiaal (lucht,gel, foam) onder de uitstekende zitknobbels aanwezig is. De dijbeenbotten (os femurs) lenen zich beter voor het dragen van het lichaam. Aan de achterkant van de billen zien we dat het heiligbeen tussen beide bekkenhelften verbonden is via het sacro-illliacale (SI) gewricht. Helemaal aan de onderkant van het heiligbeen vinden we het staartbeen (ook wel stuit of os coccyx).
Normaal gesproken zitten we niet op het staartbeen, behalve wanneer je met een achterover gekanteld bekken zit (daar komen we op terug). Het staartbeen is, net als de twee zitknobbels, een uitstekend botpunt en dat maakt dat de huid hieronder gevoelig is voor decubitus. Het staartbeen is het onderste deel van de wervelkolom en vlak er boven bevindt zich het heiligbeen. Hierboven zitten de 5 lende wervels (lumbaal) die verbonden zijn aan het heiligbeen. Boven de lumbale wervels zijn de 12 borstwervels (thoracaal) en daarboven de 8 nekwervels (cervicaal). In figuur 2 zie je de wervelkolom met zijn natuurlijke rondingen.
De spieren waar we op zitten zijn de bilspieren (m.n. de gluteius maximus) en de hamstrings die aan de achterzijde van de bovenbenen lopen. De hamstrings-spieren hechten enerzijds aan op de zitbotten van het bekken en anderzijds aan de botten (os tibia en fibula) van het onderbeen. De hamstrings werken dus over twee gewrichten (heup en knie) en de positie van de onderbenen kan dus invloed hebben op de positie van het bekken. Probeer maar eens je bekken naar voren te kantelen (je rug hol te maken) wanneer je met gestrekte benen zit. Je zal merken dat dit heel lastig is omdat je hamstrings het bekken achter over laten kantelen.
Afhankelijk van de aanwezige spierfunctie en gebruik zijn de bil- en hamstring-spieren meer of minder ontwikkeld. Wanneer spieren minder ontwikkeld zijn kunnen ze de huid minder goed bescherming bieden tegen uitstekende botten.
Biomechanica
Het bekken (1) vormt samen, met de er boven gelegen wervelkolom, de basis van het zitten. Zie figuur 3 voor de wervelkolom met de natuurlijke hollingen in de onderrug (2), de bolling in de bovenrug (3) en de lichte holling ter hoogte van de nek (4).
De stand van het bekken en de erboven gelegen wervelkolom hangt af van de bewegingsmogelijkheden van het bekken (lichamelijk onderzoek). Hiermee bedoelen we overigens niet dat je zelf in staat moet zijn om met spierkracht het bekken (naar voren of achter) te kantelen. De zitting, rugleuning en voetsteunen van de rolstoel behoren je te helpen om gesteund (en comfortabel) te zitten. Voor de zitting geldt dat deze de functie heeft om het bekken op zijn plaats te houden. Bij een ideale basis-zithouding blijft het bekken -in een licht naar voren gekantelde stand- op z’n plaats:
De zitting houdt het bekken op zijn plaats door tegendruk aan de zitbotten (ischiale steun) te bieden om voorwaarts schuiven van het bekken tegen te gaan. Tegelijkertijd behoort de rugleuning van de rolstoel tegendruk (d.w.z. sacrale steun) te bieden bij het bekken ter hoogte van de bovenste deel van het heiligbeen. In figuur 4 wordt dit geïllustreerd met een zijaanzicht van een bekken.
In figuur 5 is nog beter te zien hoe de stand van het bekken de stand van de bovenliggende wervelkolom bepaalt. In deze figuur is ook zichtbaar hoe de zwaartekracht inwerkt op de romp: Bij de gewenste bekkenstand (in de rechter figuur) werkt de zwaartekracht zodanig in op de romp (achter het scharnierpunt van het bekken) dat de rug in de rugleuning valt en dat betekent dat de rugleuning zijn werk kan doen d.w.z. steun bieden.
Met deze actieve zithouding is het mogelijk om naar voren te reiken wat van belang is bij het functioneren vanuit de rolstoel.
Een achterover gekanteld bekken (zoals in de linker figuur) maakt dat via het heiligbeen de er boven gelegen wervelkolom mee naar achter wordt getrokken en de natuurlijke holling van de onderrug afvlakt. Het zwaartepunt van de romp komt nu voor het scharnierpunt van het bekken te liggen. Dit zou maken dat deze rolstoelgebruiker met de romp naar voren zou vallen. Dit gebeurt echter niet omdat iemand meestal met het bekken onderuit schuift en hierdoor toch weer een stabiele (maar ‘minder gezonde’) houding vindt. Er ontstaat een C-houding in de wervelkolom en iemand zit meer op het heiligbeen (het wordt daarom ook wel sacraal-zit genoemd). Ter hoogte van de nek kan dit zitproblemen zoals pijn en vermoeidheid veroorzaken en het kan uiteindelijk ook tot een onnatuurlijke stand leiden; zie wervelkolomafwijkingen.
Het komt, afhankelijk van de lichamelijke (on)mogelijkheden, voor dat ook ter hoogte van de nek steun moet worden geboden (zie 4 in figuur 3). Hiervan is vooral sprake bij rolstoelgebruikers die minder goed in staat zijn om het bovenlijf, armen en handen gecontroleerd te gebruiken. In dat geval zal in plaats van een actieve zithouding (d.w.z. meer rechtop), een meer passieve zithouding gekozen worden; zie ook figuur 6. Naast de stand van het bekken, zijn ook de hoeken van zowel zitting als rugleuning van belang. Door de rolstoel in zijn geheel naar achter te kantelen is het mogelijk om de zwaartekracht anders te laten inwerken en de druk over het zitvlak en de rugleuning anders te verdelen. Hoe meer naar achter gekanteld hoe meer je gebruik maakt van de rugleuning (omdat je bovenlichaam hier meer steun van ondervindt). In een elektrische rolstoel bestaat de mogelijkheid om hier zelf mee te variëren. In handbewogen rolstoelen is dit niet mogelijk aangezien deze in één stand zijn afgesteld.
Wat heb je aan deze kennis?
Misschien denk je, leuk om te weten maar wat heb ik hier aan? Bovenstaande basistheorie (die bij 80 a 90% van de rolstoelgebruikers opgaat) wordt helaas niet altijd toegepast door degene die de rolstoel komt aanmeten of afpassen. In de overige 10-20 % kan het zijn dat bovenstaande basisprincipes niet helemaal toepasbaar zijn; bijvoorbeeld doordat de beweeglijkheid van het bekken en wervelkolom verminderd zijn of door een verhoogde spierspanning. Om te weten hoe dit bij jou zit, is het goed om ken je lichamelijke (on)mogelijkheden te lezen.
De basistheorie van het zitten geldt overigens voor zowel handbewogen, trippel- en elektrische rolstoelen. Wanneer de principes niet goed worden toegepast, dan kan bijvoorbeeld een (te) hoge rugleuning jou in je boven-rug naar voren duwen; zie zitproblemen. Je kan bijvoorbeeld ook een probleem ondervinden wanneer de spanbanden-rugleuning van je handbewogen rolstoel niet op jou ingesteld is bij aflevering.
Het is handig als je weet hoe je zithouding verbeterd kan worden of, nog mooier, als je het zelf goed kan oplossen. Wanneer je lichaam het toelaat, dan is het belangrijk dat de zitting en rugleuning, volgens de basistheorie, op jou worden ingesteld. Het is belangrijk om te beginnen met de zitting (inclusief het zitkussen). Het bekken hoort stabiel in het kussen te worden gepositioneerd. De rugleuning hoort achterwaarts ruimte te bieden aan je billen en vooral steun te geven aan de bovenzijde van het heiligbeen om een rechte bekkenstand (zie 1 in figuur 3) te realiseren. De spanband(en) van een rugleuning kunnen op die plek worden aangetrokken of extra foam kan daar worden aangebracht. Verder naar boven is het een kwestie van het volgen van de natuurlijke rondingen van de rug; d.w.z. de holle onderrug (zie 2 in figuur 3) moet opgevuld worden en de rugleuning moet daar steun bieden. De wervelkolom ter hoogte van de borstkas (zie 3 de thoracale rug in figuur 3) moet vooral ruimte naar achter krijgen maar nog steeds steun geven.
* Bron theorie toegelicht met figuren 3 t/m 5: Kees van Breukelen/Joop Steenkamer, **Figuur 6: Harrie Staarink.