Wat zijn de basisprincipes van het rijden in een handbewogen- trippel of elektrische rolstoel en wat is hierbij de invloed van de rolstoel-instelling?
Het rijden in een hoepelrolstoel, elektrische rolstoel en trippelrolstoel is heel verschillend qua beweging. Vanzelfsprekend worden bij het rijden verschillende spiergroepen gebruikt. We bespreken de basisprincipes apart.
Handbewogen rolstoelrijden
Over het algemeen worden bij het rollen de volgende gewrichten gebruikt: de schouders, ellebogen en polsen. Met name de spieren aan de voorkant van de schouders worden gebruikt bij de rolstoelbeweging. Het rijden in de handbewogen rolstoel is een complexe beweging; het is een repeterende beweging waarbij je bij iedere push kracht zet op de hoepels en tegelijkertijd volgen je handen de ronddraaiende hoepels.
Optimale afstelling grote wielen
De positie van de grote wielen ten opzichte van je armen is heel belangrijk. Wanneer je te hoog zit boven de wielen dan heb je maar een klein deel waarover je de hoepel kan aandrijven. Je kan dan niet lang genoeg kracht zetten. Wanneer je te laag zit dan moet je je schouders en armen (te) hoog optillen. Ook de voor-achterwaartse positie van de grote wielen heeft veel invloed. Wanneer de grote wielen (te) veel naar achteren staan dan is dit in een ongunstige stand voor je arm- en schouderspieren; zie rijproblemen. Het maakt ook nog eens dat de rolstoel zwaarder rijdt omdat er meer druk komt op de kleine voorwieltjes. Het rollen wordt hierdoor zwaarder. Wanneer de grote wielen te ver naar voren staan dan kan dit maken dat de rolstoel makkelijk naar achter kiept (en de voorwieltjes steeds loskomen van de grond), wat ook weer irritant rolt. Het meest ideaal is een positie waarbij je met de vingertoppen de assen aan kan raken wanneer je beide armen langszij laat hangen (figuur 1). Als stelregel wordt wel gesteld dat ongeveer 80 a 90% van jouw gewicht op de grote wielen zou moeten rusten en 20 a 10% op de voorwieltjes.
Je kunt meer lezen over een optimale rijafstelling van de rolstoel op de site:https://wheelchairskillsteam.nl/rolstoel-advies/wat-is-de-juiste-rolstoel/. Hier wordt naast de afstelling van de grote wielen ook ingegaan op andere belangrijke eigenschappen van de rolstoel (zoals wighoek, camberstand, rugleuninghoogte, positie kleine voorwieltjes etc.) en de invloed hiervan op het rijden en rolstoelvaardigheid. Bekijk ook het volgende filmpje: eigenschappen actieve rolstoel
Wat is een goede rijtechniek?
Het is verstandig om een moment van ontspanning in de schouder- en nekspieren te hebben tijdens de rolstoel-push. In figuur 2 is een goede slagtechniek afgebeeld. Wat hierbij opvalt, is dat de handen de hoepels loslaten op het einde van de slag (figuur 2c). Om de rolstoel op gang te brengen zijn kleine, snelle slagen effectief, maar wanneer je eenmaal op gang bent, is het beter en levert het minder blessures op, om langere slagen te maken. Lees meer overbelastingsblessures aan de schouders, ellebogen en polsen in gevolgen van niet goed zitten en rijden voor je lichaam.
Sommige beginnende rolstoelgebruikers hebben de neiging om in de hoepels te knijpen bij het rollen. In combinatie met het volgen van de hoepel met de hand, kan dit een ongunstige polshouding veroorzaken. Dat zou heel goed van invloed kunnen zijn op het ontstaan van de blessure; het Carpaal Tunnel Syndroom. Het is beter om de hoepels aan te drijven door af te zetten met de duimmuizen, zonder te knijpen.
Trippelen met de rolstoel
Om goed te kunnen trippelen is een rechtop zittende actieve houding van het bovenlichaam een voorwaarde. De rugleuning moet dus recht op staan. Het bekken moet hierbij licht naar voren gekanteld
staan en goed worden gestabiliseerd door steun in de rugleuning ter hoogte van de bovenkant van het heiligbeen en onderrug gecombineerd met steun in het zitkussen. Een geschikt zitkussen is nodig om te voorkomen dat de zitknobbels naar voren schuiven. Wanneer deze steun ontbreekt dan zie je dat het bekken naar achter kantelt en dat snel de neiging bestaat om onderuit te glijden, zeker tijdens de stepbeweging. Bij trippelen let de zithoogte bovendien nauw want je moet in staat zijn met je volledige voet(en), van hak tot tenen, af te zetten bij het steppen over de grond. Wanneer de zithoogte te hoog is dan werkt dit onderuit schuiven in de hand. Deze relatief lage zithoogte maakt overigens wel dat de voetplaten (wanneer deze gebruikt worden) relatief dicht bij de grond staan en dat kan irritant zijn bij het buitenrijden.
Rijden met de elektrische rolstoel
De elektrische rolstoel wordt door de meeste mensen bediend met een joystick via de handen. Om goed te kunnen rijden is een ontspannen stand van de schouder en arm een voorwaarde. Een goede afstelling van de armlegger t.o.v. de joystick is dus heel belangrijk om overbelastingsklachten te voorkomen in de armen. Het mag dus niet zo zijn dat je krampachtig je arm omhoog houdt om de joystick te bedienen. Uiteraard moet je ook ontspannen kunnen zitten en daarnaast een prettige stand van het hoofd en nek hebben. Je moet goed om je heen kunnen kijken wanneer je je verplaatst en eventueel is een achteruitkijkspiegel nodig. Voor mensen die in de elektrische rolstoel van een kin- of hoofd-bediening gebruik maken geldt al helemaal dat de stand van het hoofd en nek optimaal moet zijn in combinatie met een ontspannen en stabiele zithouding.
Naast de manier van bediening van de elektrische rolstoel maakt het ook nog uit of je voor-, midden- of achterwielaandrijving hebt. We hebben het hier al even over gehad bij soorten rolstoelen. Hier gaan we dieper in op de rijeigenschappen. Met voorwielaandrijving (en dus de zwenkwielen achter) is het makkelijker (in vergelijking met achterwielaandrijving) om voorwaarts over obstakels heen te rijden. De aandrijfwielen presteren goed op elke ondergrond. Door de positie van de aandrijfwielen en het direct reageren op de joystick is het wel belangrijk om de stuurpook rustig te hanteren. Bij achterwielaandrijving (d.w.z. de zwenkwielen voor) kunnen obstakels worden genomen maar dan moeten de zwenkwielen wel recht voor het obstakel staan. Bij een zachte ondergrond kunnen de (relatief kleinere) zwenkwielen zichzelf nog wel eens ingraven. Wanneer er te weinig druk is op de voorwielen dan zullen deze zwenkwielen mogelijk gaan bibberen. Overigens kan dit ook voorkomen wanneer de zwenkwielen achter zitten (bij voorwielaandrijving). Het is prettig bij achterwielaandrijving (in vergelijking met voorwielaandrijving) dat de rolstoel rustig reageert op joystickbewegingen. Bij corrigeren (bijsturen) voelt dit rustig aan. Dit rustige rijgedrag kan nog weleens een voordeel zijn wanneer je de rolstoel bedient met je hoofd of nek. Bij midwielaandrijving (zwenkwielen zowel voor als achter) kunnen obstakels van max. 5 a 6 cm genomen worden voor en achteruit. Het zwaartepunt ligt centraal en dat betekent dat deze rolstoel bij oneffenheden minder gevoelig is voor koersafwijkingen. De druk op de zwenkwielen zou ideaal moeten zijn door de gunstige gewichtsverdeling, echter bij hogere snelheden kunnen de zwenkwielen nog steeds gaan bibberen. Als gevolg van de positie van de aandrijfwielen in het midden en het direct reageren op de joystick is het belangrijk om de joystick rustig te bedienen. Het voordeel van de midwielaandrijving is dat de draaicirkel het kleinst is t.o.v. voor -en achterwiel-aandrijving. Voor alle typen aandrijving geldt dat het een kwestie van wennen/trainen is aan het rijgedrag.